Rechtbank Den Haag (zp Utrecht) 29 januari 2021, AWB 20/3608 en 20/3609

 

ECLI:NL:RBDHA:2021:846

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
29-01-2021
Datum publicatie
08-02-2021
Zaaknummer
AWB 20-3608 en AWB 20-3609
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie

Aanvraag document 9 Vw. Niet aangetoond dat sprake is van daadwerkelijke zorgtaken voor zoon. Beroep ongegrond.

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 20/3608 en AWB 20/3609

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 29 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [1978] , van Surinaamse nationaliteit, eiser/verzoeker

V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Elias).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt afgewezen.

Bij besluit van 1 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe. Eiser hoeft daarom geen griffierecht te betalen.

2. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.

Op [2009] is de zoon van eiser, [zoon] , geboren. Eiser heeft op 11 november 2019 onderhavige aanvraag ingediend.

3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw omdat hij niet aangetoond dat hij zorg- en opvoedtaken verricht ten behoeve van zijn zoon en dat zijn zoon van hem afhankelijk is.

4. Eiser voert in beroep aan dat hij tot 2014 een actieve vaderrol heeft ingenomen. Sinds 2014 verloopt het contact tussen eiser en de moeder van [zoon] niet meer goed. Eiser zat in detentie en had geen contact meer met zijn zoon. Eiser is thans uit detentie en wil graag zijn zorg- en opvoedtaken weer oppakken. De moeder van zijn zoon staat dit echter in de weg. Eiser heeft een verzoek tot een omgangsregeling ingediend. Eiser en de moeder van zijn zoon hebben zich aangemeld bij het ‘Ouder- en Kindteam’. Eiser doet er alles aan om voor [zoon] te zorgen. Eiser wijst op een uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 20191 waarbij is geoordeeld dat sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken. Tevens stelt eiser dat het niet vanzelfsprekend is dat er geen sprake is van een verstoring van het evenwicht van zijn zoon omdat eiser geen verzorgende rol heeft gespeeld in de verzorging en opvoeding. Verweerder hecht onvoldoende belang aan het feit dat eiser en zijn zoon een persoonlijke band hebben. Eiser wijst op uitspraken van deze rechtbank van 16 september 20192 en 6 mei 20203. Volgens eiser heeft verweerder heeft de afhankelijkheidsrelatie te streng getoetst. Volgens eiser volgt uit de uitspraak van deze rechtbank van 24 april 20204 dat verweerder de beoordeling of er sprake is van zorg- en opvoedtaken niet kan beperken tot de vaststelling dat eiser onvoldoende objectieve bewijsstukken heeft overgelegd. Volgens eiser had verweerder de afhankelijkheidsverhouding actief moeten onderzoeken. Dit vloeit tevens voort uit het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017 (Chavez-Vilchez)5. Het uittreksel uit het gezagsregister zegt niets over de emotionele band tussen eiser en referent.

5. De rechtbank overweegt het volgende. Uit het arrest Chavez-Vilchez blijkt dat als tussen een kind dat burger van de EU is en een ouder die geen EU-burger is een zodanige afhankelijkheidsrelatie bestaat dat het kind bij uitzetting van de ouder met hem mee moet gaan en aldus gedwongen wordt de EU te verlaten, de betreffende ouder aanspraak kan maken op een verblijfsrecht. Dit is een zogenaamd ‘afgeleid verblijfsrecht’. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt verder dat het in eerste instantie aan de derdelander ouder is om aan te tonen dat het weigeren van het verblijfsrecht tot gevolg heeft dat het Nederlandse kind de EU ook zou moeten verlaten.

6. Naar aanleiding en ter uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez heeft verweerder beleid opgesteld. Dit beleid is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.

7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht voor zijn zoon en dat hij dit op geen enkele manier heeft aangetoond. Hierbij is van belang dat uit de stukken blijkt dat eiser, hetgeen hij ter zitting heeft bevestigd, sinds 2014 geen contact meer heeft met zijn zoon. Eiser heeft verder met geen enkel stuk onderbouwd dat zijn zoon van hem afhankelijk is. Niet is gebleken dat het gebrek aan contact niet aan eiser zelf te wijten is of dat de moeder van zijn zoon de omgang heeft gefrustreerd. De in het arrest Chavez-Vilchez bedoelde situatie, waarin een derdelander de zorg heeft voor een kind dat Unieburger is, is daarom niet aan de orde. De verwijzing naar bovengenoemde uitspraken van deze rechtbank leidt niet tot een ander oordeel reeds omdat in die zaken er wel sprake was van omgang tussen de ouder en het kind. Het feit dat eiser bezig is om omgang met zijn zoon te krijgen, leidt ook niet tot een ander oordeel, nu dit onverlet laat dat eiser op dit moment geen zorgtaken uitvoert. Daarom is niet gebleken dat de zoon van eiser afhankelijk van hem is.

8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen.

9. Het beroep is ongegrond.

10. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M. van Ettikhoven, griffier. De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
29 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

1ECLI:NL:RBDHA:2019:6516.

2ECLI:NL:RBDHA:2019:10055.

3ECLI:NL:RBDHA:2020:4123.

4ECLI:NL:RBDHA:2020:3944.

5ECLI:EU:C:2017:354.

Terug naar overzicht