Rechtbank Den Haag (zp Amsterdam) 2 maart 2021, AWB 20/2489

ECLI:NL:RBDHA:2021:2494

Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
02-03-2021
Datum publicatie
18-03-2021
Zaaknummer
AWB 20/2489
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Chavez-Vilchez, grens meerderjarigheid, geen zodanige afhankelijkheid dat eiseres op geen enkele manier van referente gescheiden kan worden, ongegrond

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl
Verrijkte uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG


Zittingsplaats Amsterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 20/2489

[V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] 1966, van Egyptische nationaliteit, eiseres

(gemachtigde: mr. W.P.C. de Vries),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

Procesverloop

Met een besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 februari 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.

Op 24 maart 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Griffierecht

1. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van de griffierechten. Zij heeft haar verzoek onderbouwd met een verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen. Mede gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 februari 20151is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden gehonoreerd, zodat eiseres vrijgesteld is van de verplichting tot het betalen van griffierecht.

Ten aanzien van het beroep

Achtergrond

2. Eiseres beoogt verblijf bij haar dochter [naam 1] (referente). Eiseres is gehuwd geweest met de heer [naam 2] . Hij bezat de Nederlandse nationaliteit. Uit hun huwelijk is referente geboren op 9 juli 1999. Referente bezit de Nederlandse nationaliteit. In 2000 is meneer [naam 2] overleden. Eiseres en referente zijn in 2002, anderhalf jaar na de dood van meneer [naam 2] , naar Egypte gegaan. Zij zijn in 2019 weer Nederland ingereisd. Op 10 mei 2019 heeft eiseres deze aanvraag gedaan op grond van het arrest Chavez-Vilchez.2

Besluitvorming

3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat referente ouder is dan achttien jaar. Aangezien zij niet meer minderjarig is, komt eiseres niet in aanmerking voor een verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Daarnaast is geen sprake van een zodanige afhankelijkheid dat referente op geen enkele manier van eiseres gescheiden kan worden, zoals bedoeld in het arrest K.A.3

Grens meerderjarigheid

4.1

Eiseres is van mening dat verweerder referente ten onrechte als meerderjarig heeft aangemerkt. Zij was ten tijde van de aanvraag negentien jaar. Eiseres betoogt dat EU-rechtelijke leeftijdsgrens voor meerderjarigheid niet bij de achttien, maar bij 21 jaar ligt. In dat kader verwijst eiseres naar artikel 2 van de Verblijfsrichtlijn4.

4.2

De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Artikel 2, tweede lid, van deze richtlijn is geen meerderjarigheidsgrens, maar ziet op de familieleden die binnen de kring van begunstigden vallen die het recht van vrij verkeer en verblijf kunnen uitoefenen op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie (EU). Daaruit kan niet worden afgeleid dat men in de EU pas op een leeftijd van 21 jaar als meerderjarig wordt beschouwd. De rechtbank wijst er op dat ook in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt uitgegaan van een leeftijdsgrens van achttien jaar voor de toepassing van het arrest Chavez-Vilchez.

Afhankelijkheid zoals bedoeld in het arrest K.A.

5.1

Eiseres stelt dat zij en referente verkeren in een situatie als bedoeld in het arrest K.A. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de rapportage van de GGZ Drenthe van 11 maart 2020, die zij in de beroepsfase heeft overgelegd. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat er geen bewijsstukken vanaf 2009 zijn overgelegd waaruit de afhankelijkheid van referente van eiseres blijkt. Verweerder miskent dat eiseres en referente geconfronteerd worden met lange wachttijden voor toegang tot gespecialiseerde medische zorg. Tijdens de aanvraagfase is een brief van de GGZ Drenthe overgelegd waarin staat dat er een wachttijd van ongeveer vier tot vijf maanden voor het eerste intakegesprek is. Tijdens de bezwaarfase is een brief van de GGZ Drenthe overgelegd waarin referente uitgenodigd is voor een intakegesprek. Dit heeft geleid tot de genoemde rapportage. Verweerder heeft de uitkomst van dit onderzoek ten onrechte niet willen afwachten.

5.2

De rechtbank neemt de rapportage mee in de beoordeling van deze procedure, ondanks dat deze in de beroepsfase is overgelegd. Gelet op de twee brieven van de GGZ Drenthe ten aanzien van de wachttijd en de uitnodiging voor het intakegesprek, wist verweerder dat de rapportage eraan kwam en heeft verweerder voldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren.

5.3

Het is de rechtbank duidelijk dat in de deze zaak bijzondere individuele omstandigheden spelen. Uit de rapportage blijkt dat referente onder meer verschillende psychische problemen heeft. Geconcludeerd wordt dat voor behandeling referente meer op haar plaats is binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie dan de volwassenenpsychiatrie. Wat de dagelijkse uitwerking is van de problematiek van referente en welke rol eiseres daarin speelt is echter onduidelijk. De stelling van eiseres op zitting dat verweerder nader onderzoek had moeten doen dan wel dat de bewijslast omklapt, volgt de rechtbank niet. Het is aan eiseres om met stukken aannemelijk te maken dat referente zo afhankelijk is van eiseres dat zij op geen enkele manier kunnen worden gescheiden van elkaar. De rechtbank overweegt dat uit de stukken die in deze procedure zijn overgelegd niet blijkt dat sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie.

Hoorplicht

6.1

Eiseres stelt dat sprake is van schending van de hoorplicht.

6.2

Ten aanzien van het betoog van eiseres dat de hoorplicht is geschonden, overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State mag verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb van horen afzien indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en wat daartegen is aangevoerd, doet een dergelijke situatie zich hier voor en heeft verweerder kunnen afzien eiseres te horen.

Conclusie

7. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank,

verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken.

griffier

rechter

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.

1ECLI:NL:CRVB:2015:282.

2. HvJEU, Chavez-Vilchez e.a., C-133/15, 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.

3HvJEU, K.A., C-82/16, 8 mei 2018, ECLI:EU:C:2018:308.

4Richtlijn 2004/38/EG (http://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=celex:32004L0038)van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor burgers van de Unie en hun familieleden.

Terug naar overzicht