Rechtbank Den Haag (zp Middelburg) 4 december 2019, AWB 18/8895

ECLI:NL:RBDHA:2019:14302

 
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
04-12-2019
Datum publicatie
23-01-2020
Zaaknummer
AWB 18/8895
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

faciliterend visum, art. 20 VWEU, Chaves-Vilchez, beroep ongegrond

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: AWB 18/8895

V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiser

(gemachtigde: mr. H. Gailjaard),

en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2018 over de weigering om aan eiser een faciliterend visum af te geven (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2019. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder was aanwezig [naam 2], referente.

Beoordeling

1. Referente heeft verweerder op 8 maart 2018 gevraagd om afgifte van een faciliterend visum voor eiser op grond van artikel 20 van het VWEU1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Ethiopische nationaliteit. Eiser is de gestelde partner van referente en de gestelde biologische vader van hun twee minderjarige kinderen. Beide kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 17 april 2018. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser hiertegen kennelijk ongegrond verklaard.

2. Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat eiser geen rechtmatig verblijf ontleent aan artikel 20 van het VWEU en het arrest Chavez-Vilchez2.

Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de verzorgende ouder van een minderjarig Nederlands kind is en dat hij daadwerkelijke zorgtaken verricht ten behoeve van dat kind.

3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij de biologische vader is van de kinderen van referente en dat hij via moderne media nagenoeg dagelijks contact heeft met hen. Eiser heeft gewezen op zijn reizen naar Duitsland en hij heeft foto’s overgelegd van een aantal bezoeken aan zijn partner en de kinderen. Ook heeft hij erop gewezen dat hij doopaktes van de kinderen heeft overgelegd. Eiser stelt dat hij betrokken is bij de dagelijkse gang van zaken binnen het gezin.

4. Verweerder heeft in reactie op het beroep zich op het standpunt gesteld dat de bestreden beschikking juist is en voldoende gemotiveerd is.

De rechtbank oordeelt als volgt.

5. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een derdelander-familielid van een Unieburger een afgeleid verblijfsrecht ontleent aan het verblijfsrecht dat een Unieburger van rechtswege heeft op grond van artikel 20 van het VWEU, indien de weigering van verblijf aan de derdelander tot gevolg zou hebben dat de Unieburger gedwongen wordt het grondgebied van de Unie te verlaten. Door een gedwongen vertrek zou aan die Unieburger namelijk het effectieve genot worden ontzegd van de belangrijkste aan zijn status van Unieburger ontleende rechten, te weten verblijf in één van de lidstaten. Om die reden verzet artikel 20 van het VWEU zich in dat geval tegen het onthouden van een verblijfsrecht aan de derdelander. Dit is mogelijk aan de orde bij derdelander-ouders en van hen afhankelijke kinderen met de nationaliteit van een van de lidstaten van de Unie. Het is aan de derdelander-ouder die stelt een dergelijk verblijfsrecht te hebben om aan te tonen dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheid.

6. De rechtbank stelt met verweerder vast dat eiser zijn stellingen over zijn rol in de zorg- en opvoeding van de kinderen niet heeft onderbouwd met bewijs. Allereerst heeft eiser niet aangetoond dat hij de biologische of juridische vader is van de kinderen. Verweerder stelt terecht dat de overgelegde kerkelijke doopaktes hiervoor onvoldoende zijn, omdat dit geen objectief verifieerbare documenten zijn en brondocumenten ontbreken. Verder kan uit de door eiser overgelegde foto’s en het paspoort met in- en uitreisstempels niet worden afgeleid dat eiser een daadwerkelijke zorg- of opvoedtaak heeft. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat tussen hem en de kinderen sprake is van een zodanige afhankelijkheid dat het onthouden van verblijf aan eiser een gedwongen vertrek van de kinderen uit de Europese Unie tot gevolg zou hebben.

7. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om eiser het gevraagde visum te verstrekken.

8. Het beroep is ongegrond.

9. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019.

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

1Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

2Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017,C-133/15 (ECLI:EU:C:2017:354)

Terug naar overzicht