Rechtbank Den Haag 10 juni 2020, AWB 19/7845

ECLI:NL:RBDHA:2020:5115

 
Instantie
Rechtbank Den Haag
Datum uitspraak
10-06-2020
Datum publicatie
25-06-2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 7845
Rechtsgebieden
Vreemdelingenrecht
Bijzondere kenmerken
Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie

Chavez-Vlichez

Vindplaatsen
Rechtspraak.nl

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 19/7845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Jansen),

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,(gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken tot 10 oktober 2018.

Bij besluit van 10 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser, voor zover dat ziet op intrekking van de verblijfsvergunning, ongegrond verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

1. Op 30 januari 2019 heeft verweerder eiser een voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” (referente) toegezonden. Bij zienswijze van 18 maart 2019 heeft eiser bevestigd dat de relatie tussen hem en referente is beëindigd. Daarnaast heeft eiser wel het standpunt ingenomen dat hij recht heeft op afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft in dit kader een beroep gedaan op het arrest Chavez-Vilchez. Eiser beoogt verblijf bij zijn Nederlandse zoon [zoon] ( [zoon] ).

Eiser heeft de volgende stukken overgelegd:

- akte van erkenning;

- kopie paspoort van [B] , de Nederlandse moeder van [zoon] ;

- verklaring van mevrouw [B] ;

- enkele foto’s van eiser met [zoon] ;

- verklaring van de vader van eiser;

- salarisstroken van eiser.

2. Op 24 april 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eiser in de gelegenheid gesteld zijn beroep op het arrest Chavez-Vilchez te onderbouwen. Eiser heeft bij brief van 20 mei 2019 de gronden van bezwaar ingediend en daarbij de volgende stukken overgelegd:

- verklaring van kinderdagverblijf [kinderdagverblijf] ;

- afschrift van het patientendossier van [zoon] bij de huisartsenpraktijk;

- foto’s van eiser met [zoon] en mevrouw [B] .

3. Bij brief van 29 augustus 2019 heeft eiser de volgende aanvullende stukken ingediend:

- kopie van bewijs van inschrijving van mevrouw [B] bij Woningnet;

- schermafbeelding van positieve reactie van mevrouw [B] op een woning;

- schermafbeeldingen van Whatsapp-gesprekken tussen eiser en mevrouw [B] ;

- jaaropgave van eiser;

- kopie van contractbeeindiging per 17 maart 2019;

- bewijzen van girale betalingen ten behoeve van [zoon] ;

- kopieen van het paspoort van eiser;

- verklaring van mevrouw [B] ;

- kopie arbeidsovereenkomst mevrouw [B] ;

4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken verricht in die mate dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat [zoon] gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als verweerder het gevraagde verblijfsdocument niet aan eiser verstrekt.

5. Eiser voert aan dat hij met de door hem overgelegde stukken wel heeft aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Eiser stelt te hebben voldaan aan zijn stelplicht en dat verweerder daarom was gehouden nader onderzoek te verrichten. Bij brief van 8 april 2020 heeft eiser een aantal nadere stukken overgelegd.

6. De rechtbank overweegt dat uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat de vreemdeling, die een op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie gebaseerd afgeleid verblijfsrecht wenst te verkrijgen, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan dit artikel ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat, dat bij een weigering om aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.

7. Op grond van paragraaf B10/2.2 van de Vc 2000 betrekt verweerder bij de beoordeling of sprake is van een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling en de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat wat eiser in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen dan in het primaire besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd dat eiser met de onder 2 en 3 genoemde bewijsstukken, elk op zich en in onderling verband beschouwd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht voor [zoon] . Verweerder heeft daarbij terecht aangevoerd dat niet is aangetoond hoe vaak eiser [zoon] per week naar de crèche brengt en hem hier vandaan ophaalt en dat uit het overgelegde fotomateriaal niet zomaar kan worden aangenomen dat de zorg- en opvoedtaken van eiser meer dan marginaal van aard zouden zijn. Ook heeft verweerder terecht overwogen dat de stukken die zouden zien op de gestelde financiële ondersteuning van eiser aan [zoon] onvoldoende zijn.

Verweerder heeft op goede gronden geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat [zoon] , vanwege zijn afhankelijkheid van hem, gedwongen zal worden om hem tot buiten het grondgebied van de EU te volgen, wanneer eiser geen verblijfsrecht wordt verleend. Omdat eiser niet in voldoende mate heeft voldaan aan de op hem rustende stelplicht, was verweerder niet gehouden om het hiervoor onder 6 bedoelde onderzoek te verrichten.

9. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiser in beroep nadere stukken heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze stukken gelet op de ex tunc toets in beroep niet worden betrokken in de beoordeling van het geschil.

10. Concluderend heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd uiteengezet dat in het geval van eiser en [zoon] niet wordt voldaan aan de voorwaarden zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. Het beroep is ongegrond.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2020 door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van

mr. L. Heekelaar, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Terug naar overzicht