Rechtbank Den Haag (zp Haarlem) 28 december 2018, AWB 18/6793

Samenvatting

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser afdoende aangetoond dat hij, anders dan zijn Franse EU-verblijfskaart doet vermoeden, geen rechtmatig verblijf (meer) heeft in Frankrijk. Hiertoe acht de rechtbank redengevend dat door verweerder niet wordt betwist dat eiser zijn verblijfsrecht in Frankrijk ontleende aan zijn huwelijk op 18 augustus 2012 met een gemeenschapsonderdaan, dat eiser heeft aangetoond dat zijn ex-echtgenote op 13 maart 2015 in Nederland een verzoekschrift tot echtscheiding heeft ingediend en dat de ex-echtgenote van eiser tenminste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan die indiening in Nederland haar verblijfplaats had. Nu het op 18 augustus 2012 afgesloten huwelijk bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding op 13 maart 2015 minder dan drie jaar heeft geduurd, wordt niet voldaan aan de in artikel 13, tweede lid, van de Verblijfsrichtlijn neergelegde voorwaarde voor zelfstandig voortgezet verblijf, namelijk dat het huwelijk bij de aanvang van de gerechtelijke procedure tot scheiding ten minste drie jaar heeft geduurd. Evenmin zijn er aanknopingspunten dat een andere grond voor zelfstandig voortgezet verblijf op grond van de Verblijfsrichtlijn van toepassing is op eiser. Gelet op het vorenstaande, en omdat aan een EU-verblijfsdocument niet de door verweerder gewenste waarde kan worden gehecht, heeft verweerder naar het oordeel van rechtbank ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet heeft aangetoond dat hij niet langer over een verblijfsrecht beschikt in Frankrijk. De aanvraag is dan ook ten onrechte om die reden afgewezen.

Link naar volledige uitspraak (rechtspraak.nl)

Terug naar overzicht