Indien u garant wilt kunnen staan voor een buitenlandse partner of echtgenoot, dan kan dat niet met een bijstandsuitkering.

In geval u een bijstandsuitkering ontvangt, kunt u onder de volgende voorwaarden in aanmerking komen voor vrijstelling van de inkomensvoorwaarden:

  1. U bent naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt, of
  2. U bent blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Ad 1: Blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan als de referent een bijstandsuitkering ontvangt en als wordt voldaan aan alle volgende voorwaarden:

  • de referent is ten minste twee jaar volledig arbeidsongeschikt;
  • (gedeeltelijk) herstel van de referent is voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs uitgesloten; en
  • niet al op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, is geheel of gedeeltelijk herstel van de referent na dit jaar te verwachten.

Dit kan worden aangetoond met een verklaring van een (particuliere) bedrijfsarts of verzekeringsarts. De arts die de verklaring heeft afgegeven moet met een aantekening over het betreffende specialisme in het BIG-register staan ingeschreven.

Ad 2: Blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen

Deze vrijstellingsgrond is bedoeld voor personen die langdurig een bijstandsuitkering ontvangen en geen vooruitzicht hebben om binnen afzienbare tijd aan het arbeidsproces deel te kunnen nemen.

Om op deze grond vrijgesteld te worden van de inkomenseis, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:

  • de referent is vijf jaar door het college van Burgemeester en Wethouders op grond van artikel 9, vijfde lid, Participatiewet volledig ontheven van alle verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Participatiewet (plicht tot arbeidsinschakeling); en
  • gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling van de referent is niet binnen één jaar te voorzien.

Dit kan worden aangetoond met de volgende documenten:

  1. toekenningsbesluiten op grond van de Participatiewet die betrekking hebben op de vijf jaar voorgaand aan de indiening van de aanvraag;
  2. correspondentie met het College van B&W over ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag; en
  3. (als aanwezig) bewijsmiddelen waaruit blijkt dat arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.